Draak uit het verleden

ridderdraaktederhartvariantietskleiner

Een ridder ligt te woelen
’s avonds in zijn bed
Op het nachtkastje zijn helm
Zorgvuldig neergezet

Hij kan de slaap niet vatten
Vanwege die draak van toen
Hij kon hem niet verslaan
En nu kan hij er niets aan doen

 

In schande kwam hij terug
Men moest niets van hem weten
En hoeveel draken hij daarna versloeg
Die ene kan hij niet vergeten

En daarom draagt hij pijn
Een pijn uit het verleden
Wat toen was is nu voorbij
Niets aan te doen hier in het heden

Hopelijk leert de ridder
In vrede ermee om te gaan
Dat je draken uit het verleden
Nooit meer kunt verslaan

Paula van Ginkel
21-02-2017

(plaatje is gebaseerd op stockfoto van Anton Brand van Dreamstime.com)

Pijn en Paradijs

We zitten stil en we kijken naar elkaar. De pijn in mijn hart en ik.
Eigenlijk had ik je al die tijd genegeerd: ik had geen tijd voor je, je leek me ook niet zo handig, ik kon je niet goed gebruiken. Dat spijt me, het deed je geen goed.

We zitten en we kijken elkaar aan.
Wat ben je bikkelhard en zwart geworden. De pijn moet hevig zijn.
Je zit in mijn hart als een groot zwart ei, wat ben je eigenlijk zwaar.
Wat heb je geleden.

Ik leef met je mee en zacht streel ik de schil. Rust en warmte komt op en omhult de bikkelharde schaal.
Ik gun je troost en warmte. Ik zie je nu, je mag er zijn. Kom maar hier met al je pijn.
Een rozengeur omhult je.
Een groot zwart ei, gehuld in warmte.
Een groot zwaar ei omringt door zachte roze nevel.

We zitten en kijken elkaar aan.
Er is ruimte voor je pijn
We zitten en kijken elkaar aan
Een traan ontsnapt aan een barstje in je zij

We hebben de tijd,
Ik ga nergens heen
We hebben de tijd
Er is warmte om je heen

Het ei wordt zachter
Net wat minder zwaar
Er komen barsten in
Dan valt het uit elkaar

En ik, ik ben verrast
Wat ik zie verwachtte ik niet
Ik zie geen leegte
Evenmin een zware loden last

Een bloem komt op.
Uit de voeding van het ei
Prachtig, roze, teder
bloeit ze op en maakt me blij

Ze begint heel jong en kwetsbaar
Bloeit op, vult mij totaal
Dan breidt ze uit
vervuldigt honderdmaal

Een bloementuin groeit uit mijn hart
Een bloementuin breidt verder uit
Tot het meer dan bloemen zijn
Een park met bomen, een vogel fluit

Uit de pijn een paradijs
Bloemen, vijvers, zwanen, bomen
Een rustplaats voor een pijnlijk hart
Een haven om in thuis te komen

Paula van Ginkel
08-02-2017

0208-pijnparadijs

De berg en de diamant

damant

Ergens in de bergen staat een berg hoger dan de rest. Ze staat met haar top hoog in de lucht en geniet van de zon op haar witte ‘haren’. Het gaat goed met de berg. In de loop der eeuwen is ze groot gegroeid en ze wordt regelmatig bezocht door klipgeiten. Ook vliegen er vogels over haar heen, toch zijn het alleen hele sterke en dappere vogels die kans maken om de andere kant van haar te bereiken. Zo hoog is ze. Beter kun je het als berg niet treffen, zo groot, zo sterk en onovertroffen. En toch…
Toch zit er iets dwars: diep bij haar wortels steekt er iets, een irritatie in haar grote massieve basis. Wat ze ook doet, het helpt niets. Ze kan proberen haar massa iets te verschuiven, maar dat valt niet mee. Proberen te negeren dan? Ook niet makkelijk. Misschien zwaarder worden, de druk vergroten. Niets helpt, sterker nog… de irritatie wordt erger, het steekt. Wat is dat nu? Vroeger zaten er gezellig steenachtige dingen bij haar wortels, best zacht ook in verhouding, dat was leuk. Maar dit, dit vind ze maar niets. Jammer, een smet op een anderszins magnifiek bestaan.
Op een dag gebeurt er iets, er wordt gehakt bij de wortels… precies bij de irritatie. Het doet wel wat zeer, maar het is als het krabben bij jeuk… het lucht wel op. Het hakken gaat door, uren en uren.
En dan houdt het op… De irritatie is weg…
opgelucht luistert ze eens goed wat er wordt gesproken in haar grotten:
‘Wouw, moet je kijken… Dit is de mooiste diamant die ik ooit heb gezien’
De berg is verbaasd… ‘Diamant’ Ik had een diamant in mij. Ik heb gehoord dat die nog mooier en sterker zijn dan bergen… Een diamant, wat bijzonder.
De berg is trots: dat er zoiets moois is ontstaan in haar maakt haar heel gelukkig.

0117-diamant
Wist je dat? Diamanten waren vroeger kolen, meer niet. Door de druk verandert het in diamant, een van de duurste en mooiste dingen op aarde en sowieso het sterkste. Niets is sterker dan een diamant. En dan nog eens zo mooi en transparant. Zeker wanneer het geslepen is.
Iets om over na te denken, als je leven zwaar is, als je het idee hebt dat je onder druk staat of dat er aan alle kanten aan je geslepen wordt. Dat komt omdat je een diamant bent: Sterk, mooi, helder.

Het hart van het dorp

0109-zorggoedvoorjehartEr is een klein dorpje. Het ligt tussen gouden velden vol rijpe koren. En met dat dorpje is iets bijzonders aan de hand.
Want in het midden van dat dorp groeit een bloem.
Is dat raar dan? Dat er een bloem groeit in een dorp? Meestal niet nee, maar deze bloem…
Deze bloem heeft wortels die vast zitten aan ieder huis in het dorp. Aan iedere wortel groeit een huis. Dat is toch iets minder gebruikelijk nietwaar? Vandaar ook dat het dorp zo mooi rond groeit, om de bloem heen.
Het is een warme oranje bloem. Het type bloem dat kinderen tekenen als ze aan het kleuren zijn. Met een rond hartje en ronde blaadjes eromheen. De blaadjes iets lichter dan het hart.
Als het goed gaat met de bloem, gaat het goed met het dorp. De huizen zijn warm, heel en stabiel, de bewoners zijn tevreden en de oogst is altijd rijp.
Helaas gaat het de laatste tijd minder goed. Soms is het koud in de huisjes. Soms te warm. Soms krimpen ze ineens iets, of komt er een scheur in een muur.
De bewoners maken zich zorgen.
De bloem is voller en toch minder stabiel (vandaar dat gedoe met de huisjes). En het meest vreemde: ze wil haar blaadjes niet openen in de ochtend. Daarom lopen de dorpelingen met emmers water heen en weer om de bloem weer ‘op de been te krijgen’.
De vrouwen komen dagelijks bijeen om liedjes te zingen en de mannen vergaderen over wat ze zouden kunnen doen om de situatie te begrijpen en te verbeteren.
Totdat alles ineens duidelijk wordt. Min of meer althans.
Op een ochtend opent de bloem heel voorzichtig haar blaadjes, een voor een gaan ze half open. De zon schijnt op het hart en de dorpelingen houden hun adem in. Ze zien iets wat ze niet hadden verwacht…

Op het hart van de bloem ligt een baby. Een hele kleine schattige baby. Ze opent haar grote groene ogen, rekt zich uit en glimlacht.
De dorpelingen zijn verrukt. Ze pakken de baby op en dansen er mee rond. Maar terwijl ze dat doen lijkt er in de bloem iets te breken. Met het kind uit haar hart sterft de bloem af. Even komt er een licht uit de bloem, goudoranje, heel even. Dan breekt het licht in tweeën, een deel ervan gaat naar het kind, het andere deel veranderd in een gouden kist met sleutel, precies op de plek waar de bloem altijd stond.
De baby huilt
De dorpelingen zijn stil
De hoofdman loopt heel voorzichtig naar de kist.
Op de kist zit een gouden plaatje, daar staat opgeschreven:

– Zorg goed voor je hart –

De hoofdman draait de sleutel om en ziet een kist vol gouden harten…
Ze zijn rijk!! Het dorp is rijk. Met al dat goud kunnen ze de huizen restaureren, ze kunnen betere oogst kopen in de omliggende dorpen, ze kunnen misschien wel een standbeeld maken voor in het dorp.
Met grote ogen wil hij een hart oppakken.
met een kreet laat hij het weer vallen.
Hij heeft zijn hand gebrand en de deksel is met een klap dichtgevallen.
Verbijsterd loopt hij een paar stappen naar achteren.
Wat nu?

De bloem, het hart van het dorp is overleden.
Er staat een kist met goud waar niemand iets mee kan.
En er is een mysterieus kind waar ze op de een of andere manier voor moeten zorgen.
Hoe moet dat nu?

Hij kijkt zijn vrouw aan. Die kijkt terug en lijkt het ook niet te begrijpen.
De medicijn man en vrouw kijken elkaar aan, staan op en lopen naar het kind, met haar mooie groene ogen. ‘Laten we haar Bloesem noemen’. Zo wordt Bloesem opgenomen in haar dorp. De huizen worden gerestaureerd, het leven wordt iets lastiger, maar het bestaan van Bloesem maakt veel goed. Ze heeft een lach die de harten blij maakt en als ze langs komt huppelen lijkt de aarde te zingen. Het gaat goed met het dorp.
De huizen blijven goed, de oogst blijft rijk en de bewoners blijven blij.
Het valt ze amper op… ze weten niet beter.
Alleen de medicijnman en -vrouw die Bloesem geadopteerd hebben vermoeden wie ze bij zich in huis hebben. Ze zorgen voor haar, met alle liefde die ze de bloem ook gaven. Zo groeit Bloesem op tot een prachtige fee.

En dan komt de pubertijd.

Ineens merken de dorpelingen dat ze de bloem niet zo hadden gemist als ze bij haar sterven vreesden. Al die tijd ging het namelijk goed in het dorp. Nu niet meer.
De huizen krimpen en groeien, krimpen en groeien.
De bewoners worden er zenuwachtig van.
Zo hier en daar komt er een scheur in een dak, het koren wordt slechter, het begint te waaien in het dorp, te regenen, te stormen zelfs.

En dan ineens denken ze aan Bloesem. Bloesem die het licht van de bloem in zich had. Maar nu straalt ze niet, en de huizen doen raar…
‘Dan is dit dus allemaal jouw schuld’, zeggen ze boos.

En doet dat Bloesem goed?
Uiteraard niet: ze begint te twijfelen aan zichzelf. Het eerst zo vrolijke meisje dat licht bracht aan het hele dorp straalt niet meer. Ze denkt dingen als: ‘wat doe ik hier eigenlijk?’ ‘Door mij is iedereen verdrietig’ ‘Ik kan er beter niet zijn’. En zo wordt het van kwaad tot erger.
Met alle gevolgen voor het dorp. De huizen krimpen nu echt… verschrompelen zelfs. Het wordt donker, de zon schijnt niet meer, de oogst verlept.
Nu raken de bewoners echt van de leg. Ze mopperen. Ze ploeteren. Ze proberen alles te verbeteren en ze zijn onaardig tegen Bloesem.
De medicijnman en vrouw proberen er iets van te zeggen, maar helaas… er wordt niet geluisterd.
De hoofdman loopt naar de kist. Hij weet dat hierin genoeg goud zit om het hele dorp te veranderen, te restaureren, een nieuwe zon te kopen desnoods. En iemand regelen die Bloesem kan weghalen, het vervloekte kind van wijlen de welgeëerde Bloem.
Terwijl Bloesem zich probeert terug te trekken uit het dorp en grotten vindt om zich in te verstoppen, bedenkt de hoofdman hoe hij het goud uit de kist krijgt. Hij looft prijzen uit voor degene die het goud uit de kist haalt en ‘verzilvert’. Veel dorpelingen wagen een poging. In het donker wrikken ze de kist open, pakken het goud, laten het weer vallen en zoeken hulp voor hun verbrande handen.

Zo komen vele dorpelingen bij de medicijnman en vrouw. Uiteindelijk ook de hoofdman.
Ze zijn ten einde raad. Ze weten niet wat ze moeten doen.
Het echtpaar zegt geen woord.
Ze kijken elkaar aan en lopen naar buiten. Ze laten de dorpelingen verbouwereerd achter.

Ze lopen en lopen, ze kijken in de bomen, onder de struiken, ze doorzoeken de grotten, ploeteren door de velden.
Tot ze haar hebben gevonden. In tranen.

En met al hun wijsheid, al hun woorden en strelingen door het haar, krijgen ze Bloesem niet rustig. Ze hadden het ook niet verwacht.
Wel wordt hun lieve feeëndochter iets minder donker en halen ze haar over met ze mee te gaan.

Met zijn drieën lopen ze naar de kist. Bloesem laat haar hoofd hangen. Ze snapt het wel. Dit is de kist met het brandende goud. Zou dit de weg zijn voor haar? Het einde? Zodat het dorp weer gaat leven?
De dorpelingen zien het ook. Ze trekken dezelfde conclusie.

De medicijnvrouw streelt over Bloesem haar haar. De medicijnman streelt over de kist. De kist begint te stralen. Bloesem slikt.
De man opent de kist met de gouden harten. Steekt zijn hand uit…
En haalt er voorzichtig een hart uit.
Bloesem ziet het niet, ze kijkt nog steeds naar haar voeten. De dorpelingen zien het wel, ze snappen er niets van.
De vrouw neemt het hart over van de man. Met een glimlach en een zacht gebaar legt ze het hart op het hart van Bloesem.
Bloesem schrikt. Maar ze verbrand niet. Ze gaat niet dood.
Ze begint te stralen.
Haar bedroefde hart vult met goud licht. Met liefde. Een glimlach komt op haar gezicht.
Heel klein nog. Heel zacht.
Ze is nog steeds bedroefd, maar het is al wat beter.
Er begint een heel dun zonnetje te schijnen boven het dorp.

De dorpelingen komen tevoorschijn.
Sommigen in de war.
Sommigen wat beschaamd, beginnen een klein beetje te begrijpen wat er gebeurt.

Dat is hun bloem die daar staat, die nu net iets minder verdrietig is.
Het is het hart van hun dorp.
Ze hebben niet goed voor haar gezorgd.

De man en vrouw die bij de kist staan hoeven het niet eens meer uit te leggen. Het dorp begint te gonzen:

‘Wat stond er ook alweer op die kist?’
‘Zorg goed voor je hart.’


Paula